Erasmus
Geplaatst: di 30 aug 2016, 13:41
De Joden in Europa
Uit: De Joden in Euopa 1550 – 1750/Jonathan I. Israel (vert. van European Jewry in the age of mercantilism, 1550-1750. – 3rd. rev. ed. – London; Littman Library of Jewish Civilisation, 1998), Franeker: Van Wijnen, 2003,
blz. 24:
“Maar de absolute exponent van het christelijk-humanistisch anti-semitisme was Erasmus zelf. Erasmus kan zelfs worden beschouwd als een voorloper van zowel Luther als het pausdom in het formuleren van het nieuwe, meer ideologisch getinte antisemitisme van de 16de eeuw. In zijn brieven aan Wolfgang Capito, een hervormer met hebraïsche neigingen, drukte Erasmus zijn afkeuring uit over het nieuwe hebraïsme. Hij vreesde dat, wat de bedoelingen van haar beoefenaren ook waren, het christelijke hebraïsme op de een of andere manier tot een joods revival zou leiden. Hij voelde aan zijn theewater dat bestudering van talmoed, kabbala en rabbijnse boeken, of zelfs een te grote belangstelling voor het oude testament, de christelijke geleerde alleen maar zou afleiden van Christus, niet hem nader tot Hem brengen. Hoe groot zijn afkeer ook was van middeleeuwse scholastici. Erasmus voelde zich in deze kwestie toch meer met hen verwant dan met zijn hebraïsche collega’s. Hij zag joodse geleerdheid en joodse verklaringen als gevaarlijker voor de christelijke waarheid dan welk middeleeuws obscurantisme dan ook. ‘Niets is nadeliger en niets is schadelijker voor Christus’, schreef hij, ‘dan deze pest’. Het is waar dat Erasmus’ onvermoeibare strijd tegen ‘judaïsme’, niet zozeer gericht was tegen de joden en het judaïsme zelf, als wel tegen alles wat hem in de eigentijdse christelijke vroomheid vals en schadelijk voorkwam. Niettemin was voor Erasmus ‘judaïsme’ het symbool van alles wat hij in de godsvrucht van zijn tijd verwerpelijk achtte. Hij was de exponent van een nauwgezet, abstract antisemitisme, waarin het ware christendom en judaïsme twee lijnrecht tegenover elkaar staande principes vertegenwoordigden. Voor Erasmus is judaïsme niet zozeer een echt geloof, maar het ‘vlees’, de macht van de wet, de arglistige overheersing van de rite. Uit diep gevoelde overtuiging weigerde Erasmus de kant van Reuchlin te kiezen tegenover de veelheid van inquisiteurs, monastieke obscurantisten en gewetenloze bekeerlingen die tegenover hem stonden in de bittere strijd over Hebreeuwse boeken die in Duitsland in de jaren 1518-1519 woedde. Erasmus geloofde niet, dat de studie van het Hebreeuwse en de na-bijbelse joodse literatuur vanuit christelijk gezichtspunt wenselijk was.”
Blz. 27:
“De joodse politiek van Paulus IV had twee specifieke doelen: het versnellen van het joodse bekeringsproces, door het uitoefenen van steeds zwaardere druk op de joden, en, zeker niet minder belangrijk, het zoveel mogelijk afschermen van de katholieke wereld van joodse invloeden. Ten diepste stoelde het anti-judaïsme van de contra-reformatie op de overweging, onderschreven door Erasmus, dat joodse wetenschappelijke kennis geen waardevol aanhangsel was van het christelijk geloof, of een aanvulling op de overige wetenschap, maar een levende kracht die in staat was geesten ‘af te brengen’, zoals het werd geformuleerd, van Christus, en in het bijzonder de gedoopte marranen van hun trouw aan de kerk."
Blz. 46:
“Was Erasmus er al bezorgd over dat het onderzoek van de Hebreeuwse literatuur de bewuste eenheid van denken zou kunnen ondermijnen, geen enkele hebraïst heeft er ooit aan getwijfeld dat joodse interpretaties fundamenteel verdorven waren en een verkeerde opvatting weergaven.”
Blz. 61:
“ Waar Erasmus doordrenkt was met het christendom en Christus beschouwde als het centrum van zijn wereld, is bij Lipsius de trouw aan het christelijk geloof gereduceerd tot incidentele lippendienst.”
Blz. 71:
“Het geschrift van Grotius was op bepaalde punten liberaal, op andere reactionair. In zijn openingswoorden citeerde hij de uitspraak van Erasmus, dat niets verder afstond van het christendom dan het judaïsme.”
Blz. 288:
“Tijdens de 15de en tot in de jaren zeventig van de 16e eeuw was de grote trend in het Europese leven er een geweest van uitsluiting en uitzetting van het judaïsme en de joden. De standpunten betreffende joden van Erasmus, Luther en de contra-reformatie van het pausdom verschilden onderling wel, maar ten diepste waren ze allemaal negatief.”
Zie ook: http://www.freethinker.nl/forum/viewtop ... 84#p211461
Uit: De Joden in Euopa 1550 – 1750/Jonathan I. Israel (vert. van European Jewry in the age of mercantilism, 1550-1750. – 3rd. rev. ed. – London; Littman Library of Jewish Civilisation, 1998), Franeker: Van Wijnen, 2003,
blz. 24:
“Maar de absolute exponent van het christelijk-humanistisch anti-semitisme was Erasmus zelf. Erasmus kan zelfs worden beschouwd als een voorloper van zowel Luther als het pausdom in het formuleren van het nieuwe, meer ideologisch getinte antisemitisme van de 16de eeuw. In zijn brieven aan Wolfgang Capito, een hervormer met hebraïsche neigingen, drukte Erasmus zijn afkeuring uit over het nieuwe hebraïsme. Hij vreesde dat, wat de bedoelingen van haar beoefenaren ook waren, het christelijke hebraïsme op de een of andere manier tot een joods revival zou leiden. Hij voelde aan zijn theewater dat bestudering van talmoed, kabbala en rabbijnse boeken, of zelfs een te grote belangstelling voor het oude testament, de christelijke geleerde alleen maar zou afleiden van Christus, niet hem nader tot Hem brengen. Hoe groot zijn afkeer ook was van middeleeuwse scholastici. Erasmus voelde zich in deze kwestie toch meer met hen verwant dan met zijn hebraïsche collega’s. Hij zag joodse geleerdheid en joodse verklaringen als gevaarlijker voor de christelijke waarheid dan welk middeleeuws obscurantisme dan ook. ‘Niets is nadeliger en niets is schadelijker voor Christus’, schreef hij, ‘dan deze pest’. Het is waar dat Erasmus’ onvermoeibare strijd tegen ‘judaïsme’, niet zozeer gericht was tegen de joden en het judaïsme zelf, als wel tegen alles wat hem in de eigentijdse christelijke vroomheid vals en schadelijk voorkwam. Niettemin was voor Erasmus ‘judaïsme’ het symbool van alles wat hij in de godsvrucht van zijn tijd verwerpelijk achtte. Hij was de exponent van een nauwgezet, abstract antisemitisme, waarin het ware christendom en judaïsme twee lijnrecht tegenover elkaar staande principes vertegenwoordigden. Voor Erasmus is judaïsme niet zozeer een echt geloof, maar het ‘vlees’, de macht van de wet, de arglistige overheersing van de rite. Uit diep gevoelde overtuiging weigerde Erasmus de kant van Reuchlin te kiezen tegenover de veelheid van inquisiteurs, monastieke obscurantisten en gewetenloze bekeerlingen die tegenover hem stonden in de bittere strijd over Hebreeuwse boeken die in Duitsland in de jaren 1518-1519 woedde. Erasmus geloofde niet, dat de studie van het Hebreeuwse en de na-bijbelse joodse literatuur vanuit christelijk gezichtspunt wenselijk was.”
Blz. 27:
“De joodse politiek van Paulus IV had twee specifieke doelen: het versnellen van het joodse bekeringsproces, door het uitoefenen van steeds zwaardere druk op de joden, en, zeker niet minder belangrijk, het zoveel mogelijk afschermen van de katholieke wereld van joodse invloeden. Ten diepste stoelde het anti-judaïsme van de contra-reformatie op de overweging, onderschreven door Erasmus, dat joodse wetenschappelijke kennis geen waardevol aanhangsel was van het christelijk geloof, of een aanvulling op de overige wetenschap, maar een levende kracht die in staat was geesten ‘af te brengen’, zoals het werd geformuleerd, van Christus, en in het bijzonder de gedoopte marranen van hun trouw aan de kerk."
Blz. 46:
“Was Erasmus er al bezorgd over dat het onderzoek van de Hebreeuwse literatuur de bewuste eenheid van denken zou kunnen ondermijnen, geen enkele hebraïst heeft er ooit aan getwijfeld dat joodse interpretaties fundamenteel verdorven waren en een verkeerde opvatting weergaven.”
Blz. 61:
“ Waar Erasmus doordrenkt was met het christendom en Christus beschouwde als het centrum van zijn wereld, is bij Lipsius de trouw aan het christelijk geloof gereduceerd tot incidentele lippendienst.”
Blz. 71:
“Het geschrift van Grotius was op bepaalde punten liberaal, op andere reactionair. In zijn openingswoorden citeerde hij de uitspraak van Erasmus, dat niets verder afstond van het christendom dan het judaïsme.”
Blz. 288:
“Tijdens de 15de en tot in de jaren zeventig van de 16e eeuw was de grote trend in het Europese leven er een geweest van uitsluiting en uitzetting van het judaïsme en de joden. De standpunten betreffende joden van Erasmus, Luther en de contra-reformatie van het pausdom verschilden onderling wel, maar ten diepste waren ze allemaal negatief.”
Zie ook: http://www.freethinker.nl/forum/viewtop ... 84#p211461