Vrijheid van meningsuiting
Geplaatst: za 01 aug 2015, 13:39
Een ieder koestert stilzwijgend en nawauwelend de hedendaagse volkshype, welke vrijheid van meningsuiting is gaan heten. Niemand laat zich hierin onbetuigd. Toch kan de ene vrije mening, voor bijvoorbeeld de enkele alomtegenwoordige streber een eenduidig slagersmes zijn, dit terwijl die voor de andere een potentieel magazijn van verlichting kan vormen. Hiermee is al aangegeven dat het exalterend meelopen in een stoottroep nog geen garantie is voor een collectieve grondhouding in een bepaalde zaak. De eerlijkheid beveelt mij op te merken dat ik niet eens de contouren te pakken kan krijgen, van de bepleiters van dit liberaal cultuurgoed. In mij blijft een kinderlijke vraag dreinen in dezer voege: “ wat bedoelt men toch er eigenlijk mee? “. Na de liquidatie op Theo van Gogh begon landelijk het cultuurfilosofische gejammer over de vrijheid van meningsuiting, die achteraf bezien toch niets anders voorstelde dan een krokodillengeween. Onder de vrijheid van meningsuiting zou eigenlijk moeten worden verstaan: de onbetwiste visie van een meningcolporteur welke bloot moet kunnen staan aan een sneeuwbalmechanisme. Als publicist heb ik dit mechanisme steeds ontbeerd in de Nederlandse pers en media. Nederlanders zijn in dit opzicht absolute ondergangsprofeten, zo niet : egocentrische egotrippers. Van hun heb ik het stellige idee dat ze krachtig opkomen voor hen eigen mening over anderen, terwijl de mening van anderen op hun al gauw leidt tot staatsexamenvragen als: “En hoe komt u daar nou bij …. “ . Zelf verzuchten zij wanneer ze zulk soort verantwoording voor een andere moeten afleggen.
Incompetentie en koehandel vormen des te kwaadaardiger gezwellen in een democratie, waarin de vrijheid van meningsuiting is gaan gedijen terwijl men voor deze zelfde vrijheid even schuw is als voor het afzichtelijke onbekende. Mensen die met lawaaierige oordoppen in hun oren lopen om zich op die manier af te schermen tegen de mening van een andere of anders dubbele donkere glazen opzetten om vervolgens de mening van een andere niet te hoeven lezen, werpen zich als pleitbezorgers van de vrijheid van meningsuiting op. Er bestaat ook een stille, desolate groep die graag een eigen mening zou willen hebben, maar omdat die zich ervan bewust is dat er op de periferie van de eigen grijze kronkelmassa niet eens een ideetje wil blijven talmen, blikt men chagrijnig en geïrriteerd naar degenen, die wel een meninkje hebben weten samen te flansen. Nederland heeft zich gestort op een vreselijk geestelijke gifbelt door een zwarigheid als de vrijheid van meningsuiting op de eigen schouders te nemen. Allochtonen reageren op dit soort kwesties veel origineler en daardoor ook authentieker. Als ze het niet met je eens zijn wachten ze je op met een slagersbijl, een vlammenwerper of desnoods met een vat cyaankali om je kop erin te drukken. Nederlanders moeten zo nodig laten zien dat ze zich niet wensen te bedienen van middeleeuwse attributen en dat men eigenlijk wel open durft te staan voor zelfsnerende kritiek.
Is dit laatste waar? Zonder dat ik de intentie heb mijn eigen ervaring te abstraheren, vermag ik desalniettemin op te merken dat de eigen ervaring model staat voor de juiste plaats die de vrijheid van meningsuiting in Nederland toebedeeld heeft gekregen. Vorig jaar heeft de gewezen D’66 fractievoorzitter, Boris Dittrich met een essay van mij, getiteld: “De afkalving van het Nederlands taalgebied “ het voor elkaar gekregen dat Surinamers ontzien werden van de inburgeringwaardige taalplicht. Dit essay, waar het hier om gaat, kon en mocht nergens in Nederland worden gepubliceerd, ook niet in bladen als Elseviers Magazine waar ik zelf vroeger boeken voor recenseerde maar vond uiteindelijk onderdak in een periodiek van de faculteit der Neerlandistiek van de Universiteit te Antwerpen en vervolgens in een Belgische literair tijdschrift. De Surinaamse editie van De Ware Tijd had het stuk met enige zelfbedachte typografische oneffenheden ook gepubliceerd. Bij het op Curaçao verschijnende blad Amigoe, waar ik voorheen regelmatig in schreef, werd het essay eveneens geweigerd omdat er twee Nederlanders in de eindredactie zitten en hun soortgenoten op het eiland niet voor het hoofd wensen te stoten, aldus het commentaar van deze twee redacteuren. Nu mag de Nederlander aan set zijn t.a.v. de definiëring van de vrijheid van meningsuiting.
Incompetentie en koehandel vormen des te kwaadaardiger gezwellen in een democratie, waarin de vrijheid van meningsuiting is gaan gedijen terwijl men voor deze zelfde vrijheid even schuw is als voor het afzichtelijke onbekende. Mensen die met lawaaierige oordoppen in hun oren lopen om zich op die manier af te schermen tegen de mening van een andere of anders dubbele donkere glazen opzetten om vervolgens de mening van een andere niet te hoeven lezen, werpen zich als pleitbezorgers van de vrijheid van meningsuiting op. Er bestaat ook een stille, desolate groep die graag een eigen mening zou willen hebben, maar omdat die zich ervan bewust is dat er op de periferie van de eigen grijze kronkelmassa niet eens een ideetje wil blijven talmen, blikt men chagrijnig en geïrriteerd naar degenen, die wel een meninkje hebben weten samen te flansen. Nederland heeft zich gestort op een vreselijk geestelijke gifbelt door een zwarigheid als de vrijheid van meningsuiting op de eigen schouders te nemen. Allochtonen reageren op dit soort kwesties veel origineler en daardoor ook authentieker. Als ze het niet met je eens zijn wachten ze je op met een slagersbijl, een vlammenwerper of desnoods met een vat cyaankali om je kop erin te drukken. Nederlanders moeten zo nodig laten zien dat ze zich niet wensen te bedienen van middeleeuwse attributen en dat men eigenlijk wel open durft te staan voor zelfsnerende kritiek.
Is dit laatste waar? Zonder dat ik de intentie heb mijn eigen ervaring te abstraheren, vermag ik desalniettemin op te merken dat de eigen ervaring model staat voor de juiste plaats die de vrijheid van meningsuiting in Nederland toebedeeld heeft gekregen. Vorig jaar heeft de gewezen D’66 fractievoorzitter, Boris Dittrich met een essay van mij, getiteld: “De afkalving van het Nederlands taalgebied “ het voor elkaar gekregen dat Surinamers ontzien werden van de inburgeringwaardige taalplicht. Dit essay, waar het hier om gaat, kon en mocht nergens in Nederland worden gepubliceerd, ook niet in bladen als Elseviers Magazine waar ik zelf vroeger boeken voor recenseerde maar vond uiteindelijk onderdak in een periodiek van de faculteit der Neerlandistiek van de Universiteit te Antwerpen en vervolgens in een Belgische literair tijdschrift. De Surinaamse editie van De Ware Tijd had het stuk met enige zelfbedachte typografische oneffenheden ook gepubliceerd. Bij het op Curaçao verschijnende blad Amigoe, waar ik voorheen regelmatig in schreef, werd het essay eveneens geweigerd omdat er twee Nederlanders in de eindredactie zitten en hun soortgenoten op het eiland niet voor het hoofd wensen te stoten, aldus het commentaar van deze twee redacteuren. Nu mag de Nederlander aan set zijn t.a.v. de definiëring van de vrijheid van meningsuiting.