IN GOD GELOVEN de mythen voorbij
Geplaatst: do 20 sep 2012, 13:52
IN GOD GELOVEN de mythen voorbij
“God” is een heel oud idee, misschien wel zo oud als de mensheid. Door alle tijden en culturen heen heeft dat oude idee ook ons bereikt, maar het is wel beladen met allerlei denkbeelden en verhalen, soms met een mythologisch karakter, die er in de loop der tijden aan zijn blijven hangen. Sommige mensen kunnen zich God alleen maar voorstellen in die overgeleverde beelden en woorden. Voor anderen maken die oude voorstellingen God juist in onze tijd ongeloofwaardig. Zo verdwijnt hij uit de denkwereld van veel tijdgenoten. Ik zie dat als een enorme verarming van onze cultuur: de verschraling van de geestelijke dimensie. God is voor mensen en maatschappelijk onmisbaar.
Ik zoek naar een beeld van God dat mij en mijn tijdgenoten weer kan inspireren. Misschien moeten daarvoor sommige mythische voorstellingen gerelativeerd worden.
Op de vraag of God bestaat kun je niet gewoon Ja zeggen, want daarmee zet je hem op één lijn met al het andere dat bestaat: een object naast al dat andere, een “iemand” zoals er zoveel zijn. Dit is de gangbare manier waarop wij over God praten. We noemen hem Onze Vader en hij heeft een adres: “…die in de hemel zijt” dat lijkt te verwijzen naar een eigen domein, een locatie elders waar wij voorlopig geen toegang hebben. Het is deze object-achtige god, waaraan op grote schaal getwijfeld wordt. Hij hoeft helemaal niet, hij zou er net zo goed niet kunnen zijn. Het is nog niemand gelukt het bestaan van deze God te bewijzen, en dat is voor veel mensen reden genoeg dat bestaan dan ook maar te ontkennen. Voor hen is God dood en hij wordt niet gemist.
Voor anderen, en daar reken ik mezelf ook toe, is God wel degelijk een werkelijkheid. Niet omdat zij overtuigd zijn van zijn bestaan, maar omdat zij in hem geloven. Geloven is een vermoeden, een intuïtie, een verlangen naar een God om lief te hebben, een vertrouwen in het ongeziene. Ik geloof, maar dat wil niet zeggen dat ik alles wat over God gezegd en gepreekt wordt voor wáár aanneem. Sommige “waarheden” die ons worden voorgehouden acht ik betwijfelbaar, ze hebben het karakter van mythen of maken van God een uitvergroot mens. Ik voel mee met mijn tijdgenoten die afstand nemen van dat godsbeeld en ik zoek naar woorden die weergeven wat God voor mij dan wel is: mijn God: hij en ik in één domein. Ik heb maar zo’n idee dat ik daarin niet alleen sta: dat deze God-intuitie de kern is van veel (vaak onbegrepen) God-besef van mensen door de tijden heen.
We vinden daar sporen van in de litteratuur. Ooit hebben gelovige mensen God een titel gegeven die we terugvinden in het bijbelboek Exodus (3:14) waar ze hem laten zeggen: JHWH, een Hebreeuws woord dat je kunt vertalen met ik ben er, ik ben bij jou, ik zal er zijn, op mijn manier.
Ik vind dit een zeer rake omschrijving: GOD IS.
Dat moet dan een andere manier van zijn zijn dan het zijn van alles wat er verder is. God kan niet naast al dat andere zijn, want dan zou hij weer een object zijn tussen vele, een buitenstaander. Naar mijn idee is God niet náást maar samen mét de mensen en de dingen. Naar dat idee is God de enige die echt IS; heel de rest bestaat via hem, van hem uit. Het is dus niet de vraag of er wel een God is; bij het antwoord Nee zou er helemaal niets zijn, dus ook niemand om de vraag te stellen. Voor mij is God het milieu waarin wij leven, bewegen en zijn, met alles en allen die er ook zijn. Bij die God ben ik dus thuis, zo goed als al die anderen.
Als God de enige is die IS, dan is hij het zijn zelf. Alles wat er verder is, komt uit dat zijn voort: een universum vol materie, energie, straling, vibratie, ruimte, ontwikkeling, leven. Het is allemaal doortrokken van de Geest van God, de Geest die leeft in tal van geesten en geestelijke fenomenen: wijsheid, liefde, idealen en wat er verder in levenden kan opbloeien. Als wij deze geestelijke activiteit bij onszelf ontwaren, mogen we weten dat zij de werking is van de Geest van God in ons. We worden begeesterd door het goede, het ware en het schone dat wij ontdekken in de wereld rondom ons, in elkaar, in onszelf. Wij worden geïnspireerd tot goede gedachten, en kunnen dat uiten in kunst, in taal, in een lied.
We kunnen het woordje “God” misschien beter vervangen door wat we ermee bedoelen: de Geest. We zijn dan meteen verlost van bepaalde associaties die aan het traditionele woordje verbonden zijn.
Op goede momenten kunnen wij ervaren dat onze waarneembare wereld bezield is. De dingen zijn meer dan ze oppervlakkig lijken; de ziel geeft er zin en betekenis aan. Elk ding, (mini of mega) elk bestaan (levend of levenloos) elke samenhang of samenwerking wordt gedragen door die ziel.
Het (apocriefe) bijbelboek Wijsheid (1:7) drukt het heel kernachtig uit (de openingstekst op Eerste Pinksterdag in de oude RK liturgie) : Spiritus Domini replevit orbem terrarum.
Van de Geest des Heren is heel de aarde vervuld.
Die Geest vervult elk mens, elk dier, elk ding. Zij staat niet buiten onze wereld of onze ervaring, maar vervult ons, van binnenuit. Daardoor zijn wij bij machte, ons innerlijk open te stellen voor het transcendente, het mens-overschrijdende, het goddelijke. Daardoor zijn wij in staat tot grote daden.
De God die in Exodus genoemd wordt ”Ik zal er zijn” kondigde daarbij aan dat hij de mensen zou bevrijden uit Egypte. Hoe heeft hij dat gedaan ? Dat hebben de mensen zelf gedaan, Mozes voorop. Dat mensen elkaar bevrijden, dat is Ik-zal-er-zijn, dat is God. Die Geest vervult heel de aarde, met al het goede dat gebeurt; die Geest inspireert jou en mij om goed te zijn. Die God is liefde en al het verdere goeds op aarde.
Het besef dat de Geest van God aanzijn geeft aan de dingen ligt ten grondslag aan het idee Schepping. Al wat bestaat, stoffelijk en geestelijk, nuttig of rampzalig, wordt door dezelfde Geest gedragen. Alles bestaat in hem; alles wat gebeurt, gebeurt in hem en van hem uit. Misschien bedoelde Plato deze relatie toen hij zei dat niet de zichtbare verschijnselen maar de erachter liggende ideeën de werkelijkheid zijn. Het idee God omvat alle ideeën; de dingen zijn er de zichtbare presentie van. Wij zijn dit soort denken verleerd, te zeer op de stoffelijk waarneming gefixeerd. We denken God als iemand naast en liefst boven ons (het “opperwezen”), terwijl het juist Gods wezen is, dat hij in ons is. Of liever: dat wij in hem zijn.
God is de bezieling van heel de ruimte en ik maak deel uit van die ruimte. Ook in mij, deel van de bezielde wereld, en in de mensen die ik ontmoet leeft die ziel. In hem moet dus ook heel de schepping (inclusief de ons vijandige krachten) ons dierbaar zijn. Wij mensen zijn elkaars Geest-verwanten, kinderen van God onze Vader (typisch ’n beeld uit de paternalistische tijd). Hij is ons zeer nabij, van binnenuit. Als wij bidden, richten wij ons niet tot iemand buiten ons, zoals veel gebedsteksten doen denken; bidden is een inwendig gesprek met de onszelf bezielende kracht. Het heeft dus ook zin voor elkaar te bidden want wij delen in dezelfde gemeenschappelijke kracht: onze goddelijke bezieling. Door aan iemand te denken sterken wij haar of hem in die kracht.
De Geest is drager van alle leven. Elk individueel leven komt uit de Geest voort en vloeit bij onze dood weer naar haar terug. Dit versta ik onder “eeuwig leven”; het speelt zich naar mijn idee af in een sfeer buiten de ruimte en de tijd. Ik kan me moeilijk voorstellen, dat dit leven door ieder mens persoonlijk ervaren wordt. Ik denk niet dat er behoefte zou zijn aan vergelding van goed en kwaad uit het voorbije leven. Dat idee past in het beeld van een god als iemand die door zonden beledigd is en genoegdoening zoekt. Ik denk liever aan de God in wie daden worden vergeten en tranen gewist. De dood mag van mij het einde zijn van lief en van leed, al kunnen de nabestaanden met hun herinnering het lief nog een tijdje blijven koesteren.
Het idee van de door onze zonden beledigde en straffende majesteit Gods lijkt mij een gevolg van een vertekend godsbeeld. Het komt mooi tegemoet aan de roep om gerechtigheid: het kwaad mag immers niet ongestraft blijven. Ik constateer, dat veel kwaad inderdaad ongewroken blijft; de natuur is er vol van.
Dat God Ik-ben-er-bij het kwaad bestrijdt komt tot uiting als wij zelf, door zijn Geest bezield, het goede zoeken en het kwaad in de wereld zoveel mogelijk bestrijden, te beginnen bij onszelf. En als wij via de burgerlijke overheid, leger en politie wetten en recht handhaven.
Ik denk dat op een vergelijkbare wijze veel christelijk gedachtegoed kan worden begrepen als mythisch denken en dat hun betekenis kan worden gerelativeerd. Let op het “kan” in de vorige zin. Sommige verhalen en ideeën kunnen mythisch verklaard worden maar men kan ook aan de letterlijke betekenis vasthouden. Dat sommigen het een doen, hoeven anderen niet als bedreigend te ervaren. Mythen kunnen betrekking hebben op een waarachtige werkelijkheid, zij het soms in metaforen gehuld. Vaak hebben zij, ook als zij niet historisch of letterlijk verstaan worden, een rijke zin die het waard maakt ze in herinnering te houden.
Dit alles gesteld zijnde, meen ik dat sommige geloofspunten die voor veel gelovigen heilig zijn, voor anderen een belemmering kunnen vormen om hun geloof in God te beleven. Als het voor hen een bevrijding is, die punten als mythisch te verstaan, dan moet dat mogelijk zijn. Hierboven werd al de door zonden beledigde en bestraffende god genoemd; ik denk ook aan veel “godsdienstig” eerbetoon, aan de god die verantwoordelijk zou moeten zijn voor rampspoed en die dan met gebeden vermurwd moet worden, of aan de almachtige die de natuur bruuskeert met onmogelijke wonderen. Mijn geloof in God verhindert niet dat ik bij deze en nog wat andere geloofswaarheden mijn bedenkingen heb.
Geloven in de Geest die ons bezielt inspireert ons denken en doen, motiveert ons om goede mensen te zijn. Het besef dat wij met alle levenden uit dezelfde Geest geboren zijn bepaalt onze omgang met onze medemensen. Dit besef geeft mijn leven met dat van anderen en met heel de schepping zin.
Naar mijn idee is dit besef de kern van de religie. Het is zinvol er mee bezig te zijn, privé én samen met anderen, elkaar inspirerend en voorthelpend op de levensweg. Zo kunnen wij ook de herinnering levend houden aan mensen die leefden in de Geest en ons met wijze woorden en goede daden zijn voorgegaan. Jezus van Nazareth was zo iemand, en velen voor en na hem. De huidige kerken dragen te zwaar de last van de geschiedenis vanaf hun begin: de last van mythen, verhalen, denkwijzen, leefregels, ge- en verboden, bindende uitspraken, machtsuitoefening door keizers, koningen en prelaten.
Het zijn juist deze dingen die de godsdienst in onze tijd impopulair gemaakt hebben. Voor de werkelijke beleving van de God-Geest in ons leven zijn zij een overbodige ballast waar wij ons van kunnen bevrijden. Dan komt er weer ruimte om met hart en ziel te geloven in mijn en jouw God die is.
*
Er leeft in de wereld een machtig geheim,
begrepen door hen die gelovigen zijn.
Voor hen wordt het wezen der schepping onthuld:
De Geest van de Heer heeft de aarde vervuld.
In de wereld rondom mij, in alles wat leeft
is de Geest die het zin en betekenis geeft.
Zij richt mijn gedachten, mijn woorden en daden.
Ik deel in Gods Geest. Ik noem dat genade.
Pieter Rijnja (1928)
september 2012
“God” is een heel oud idee, misschien wel zo oud als de mensheid. Door alle tijden en culturen heen heeft dat oude idee ook ons bereikt, maar het is wel beladen met allerlei denkbeelden en verhalen, soms met een mythologisch karakter, die er in de loop der tijden aan zijn blijven hangen. Sommige mensen kunnen zich God alleen maar voorstellen in die overgeleverde beelden en woorden. Voor anderen maken die oude voorstellingen God juist in onze tijd ongeloofwaardig. Zo verdwijnt hij uit de denkwereld van veel tijdgenoten. Ik zie dat als een enorme verarming van onze cultuur: de verschraling van de geestelijke dimensie. God is voor mensen en maatschappelijk onmisbaar.
Ik zoek naar een beeld van God dat mij en mijn tijdgenoten weer kan inspireren. Misschien moeten daarvoor sommige mythische voorstellingen gerelativeerd worden.
Op de vraag of God bestaat kun je niet gewoon Ja zeggen, want daarmee zet je hem op één lijn met al het andere dat bestaat: een object naast al dat andere, een “iemand” zoals er zoveel zijn. Dit is de gangbare manier waarop wij over God praten. We noemen hem Onze Vader en hij heeft een adres: “…die in de hemel zijt” dat lijkt te verwijzen naar een eigen domein, een locatie elders waar wij voorlopig geen toegang hebben. Het is deze object-achtige god, waaraan op grote schaal getwijfeld wordt. Hij hoeft helemaal niet, hij zou er net zo goed niet kunnen zijn. Het is nog niemand gelukt het bestaan van deze God te bewijzen, en dat is voor veel mensen reden genoeg dat bestaan dan ook maar te ontkennen. Voor hen is God dood en hij wordt niet gemist.
Voor anderen, en daar reken ik mezelf ook toe, is God wel degelijk een werkelijkheid. Niet omdat zij overtuigd zijn van zijn bestaan, maar omdat zij in hem geloven. Geloven is een vermoeden, een intuïtie, een verlangen naar een God om lief te hebben, een vertrouwen in het ongeziene. Ik geloof, maar dat wil niet zeggen dat ik alles wat over God gezegd en gepreekt wordt voor wáár aanneem. Sommige “waarheden” die ons worden voorgehouden acht ik betwijfelbaar, ze hebben het karakter van mythen of maken van God een uitvergroot mens. Ik voel mee met mijn tijdgenoten die afstand nemen van dat godsbeeld en ik zoek naar woorden die weergeven wat God voor mij dan wel is: mijn God: hij en ik in één domein. Ik heb maar zo’n idee dat ik daarin niet alleen sta: dat deze God-intuitie de kern is van veel (vaak onbegrepen) God-besef van mensen door de tijden heen.
We vinden daar sporen van in de litteratuur. Ooit hebben gelovige mensen God een titel gegeven die we terugvinden in het bijbelboek Exodus (3:14) waar ze hem laten zeggen: JHWH, een Hebreeuws woord dat je kunt vertalen met ik ben er, ik ben bij jou, ik zal er zijn, op mijn manier.
Ik vind dit een zeer rake omschrijving: GOD IS.
Dat moet dan een andere manier van zijn zijn dan het zijn van alles wat er verder is. God kan niet naast al dat andere zijn, want dan zou hij weer een object zijn tussen vele, een buitenstaander. Naar mijn idee is God niet náást maar samen mét de mensen en de dingen. Naar dat idee is God de enige die echt IS; heel de rest bestaat via hem, van hem uit. Het is dus niet de vraag of er wel een God is; bij het antwoord Nee zou er helemaal niets zijn, dus ook niemand om de vraag te stellen. Voor mij is God het milieu waarin wij leven, bewegen en zijn, met alles en allen die er ook zijn. Bij die God ben ik dus thuis, zo goed als al die anderen.
Als God de enige is die IS, dan is hij het zijn zelf. Alles wat er verder is, komt uit dat zijn voort: een universum vol materie, energie, straling, vibratie, ruimte, ontwikkeling, leven. Het is allemaal doortrokken van de Geest van God, de Geest die leeft in tal van geesten en geestelijke fenomenen: wijsheid, liefde, idealen en wat er verder in levenden kan opbloeien. Als wij deze geestelijke activiteit bij onszelf ontwaren, mogen we weten dat zij de werking is van de Geest van God in ons. We worden begeesterd door het goede, het ware en het schone dat wij ontdekken in de wereld rondom ons, in elkaar, in onszelf. Wij worden geïnspireerd tot goede gedachten, en kunnen dat uiten in kunst, in taal, in een lied.
We kunnen het woordje “God” misschien beter vervangen door wat we ermee bedoelen: de Geest. We zijn dan meteen verlost van bepaalde associaties die aan het traditionele woordje verbonden zijn.
Op goede momenten kunnen wij ervaren dat onze waarneembare wereld bezield is. De dingen zijn meer dan ze oppervlakkig lijken; de ziel geeft er zin en betekenis aan. Elk ding, (mini of mega) elk bestaan (levend of levenloos) elke samenhang of samenwerking wordt gedragen door die ziel.
Het (apocriefe) bijbelboek Wijsheid (1:7) drukt het heel kernachtig uit (de openingstekst op Eerste Pinksterdag in de oude RK liturgie) : Spiritus Domini replevit orbem terrarum.
Van de Geest des Heren is heel de aarde vervuld.
Die Geest vervult elk mens, elk dier, elk ding. Zij staat niet buiten onze wereld of onze ervaring, maar vervult ons, van binnenuit. Daardoor zijn wij bij machte, ons innerlijk open te stellen voor het transcendente, het mens-overschrijdende, het goddelijke. Daardoor zijn wij in staat tot grote daden.
De God die in Exodus genoemd wordt ”Ik zal er zijn” kondigde daarbij aan dat hij de mensen zou bevrijden uit Egypte. Hoe heeft hij dat gedaan ? Dat hebben de mensen zelf gedaan, Mozes voorop. Dat mensen elkaar bevrijden, dat is Ik-zal-er-zijn, dat is God. Die Geest vervult heel de aarde, met al het goede dat gebeurt; die Geest inspireert jou en mij om goed te zijn. Die God is liefde en al het verdere goeds op aarde.
Het besef dat de Geest van God aanzijn geeft aan de dingen ligt ten grondslag aan het idee Schepping. Al wat bestaat, stoffelijk en geestelijk, nuttig of rampzalig, wordt door dezelfde Geest gedragen. Alles bestaat in hem; alles wat gebeurt, gebeurt in hem en van hem uit. Misschien bedoelde Plato deze relatie toen hij zei dat niet de zichtbare verschijnselen maar de erachter liggende ideeën de werkelijkheid zijn. Het idee God omvat alle ideeën; de dingen zijn er de zichtbare presentie van. Wij zijn dit soort denken verleerd, te zeer op de stoffelijk waarneming gefixeerd. We denken God als iemand naast en liefst boven ons (het “opperwezen”), terwijl het juist Gods wezen is, dat hij in ons is. Of liever: dat wij in hem zijn.
God is de bezieling van heel de ruimte en ik maak deel uit van die ruimte. Ook in mij, deel van de bezielde wereld, en in de mensen die ik ontmoet leeft die ziel. In hem moet dus ook heel de schepping (inclusief de ons vijandige krachten) ons dierbaar zijn. Wij mensen zijn elkaars Geest-verwanten, kinderen van God onze Vader (typisch ’n beeld uit de paternalistische tijd). Hij is ons zeer nabij, van binnenuit. Als wij bidden, richten wij ons niet tot iemand buiten ons, zoals veel gebedsteksten doen denken; bidden is een inwendig gesprek met de onszelf bezielende kracht. Het heeft dus ook zin voor elkaar te bidden want wij delen in dezelfde gemeenschappelijke kracht: onze goddelijke bezieling. Door aan iemand te denken sterken wij haar of hem in die kracht.
De Geest is drager van alle leven. Elk individueel leven komt uit de Geest voort en vloeit bij onze dood weer naar haar terug. Dit versta ik onder “eeuwig leven”; het speelt zich naar mijn idee af in een sfeer buiten de ruimte en de tijd. Ik kan me moeilijk voorstellen, dat dit leven door ieder mens persoonlijk ervaren wordt. Ik denk niet dat er behoefte zou zijn aan vergelding van goed en kwaad uit het voorbije leven. Dat idee past in het beeld van een god als iemand die door zonden beledigd is en genoegdoening zoekt. Ik denk liever aan de God in wie daden worden vergeten en tranen gewist. De dood mag van mij het einde zijn van lief en van leed, al kunnen de nabestaanden met hun herinnering het lief nog een tijdje blijven koesteren.
Het idee van de door onze zonden beledigde en straffende majesteit Gods lijkt mij een gevolg van een vertekend godsbeeld. Het komt mooi tegemoet aan de roep om gerechtigheid: het kwaad mag immers niet ongestraft blijven. Ik constateer, dat veel kwaad inderdaad ongewroken blijft; de natuur is er vol van.
Dat God Ik-ben-er-bij het kwaad bestrijdt komt tot uiting als wij zelf, door zijn Geest bezield, het goede zoeken en het kwaad in de wereld zoveel mogelijk bestrijden, te beginnen bij onszelf. En als wij via de burgerlijke overheid, leger en politie wetten en recht handhaven.
Ik denk dat op een vergelijkbare wijze veel christelijk gedachtegoed kan worden begrepen als mythisch denken en dat hun betekenis kan worden gerelativeerd. Let op het “kan” in de vorige zin. Sommige verhalen en ideeën kunnen mythisch verklaard worden maar men kan ook aan de letterlijke betekenis vasthouden. Dat sommigen het een doen, hoeven anderen niet als bedreigend te ervaren. Mythen kunnen betrekking hebben op een waarachtige werkelijkheid, zij het soms in metaforen gehuld. Vaak hebben zij, ook als zij niet historisch of letterlijk verstaan worden, een rijke zin die het waard maakt ze in herinnering te houden.
Dit alles gesteld zijnde, meen ik dat sommige geloofspunten die voor veel gelovigen heilig zijn, voor anderen een belemmering kunnen vormen om hun geloof in God te beleven. Als het voor hen een bevrijding is, die punten als mythisch te verstaan, dan moet dat mogelijk zijn. Hierboven werd al de door zonden beledigde en bestraffende god genoemd; ik denk ook aan veel “godsdienstig” eerbetoon, aan de god die verantwoordelijk zou moeten zijn voor rampspoed en die dan met gebeden vermurwd moet worden, of aan de almachtige die de natuur bruuskeert met onmogelijke wonderen. Mijn geloof in God verhindert niet dat ik bij deze en nog wat andere geloofswaarheden mijn bedenkingen heb.
Geloven in de Geest die ons bezielt inspireert ons denken en doen, motiveert ons om goede mensen te zijn. Het besef dat wij met alle levenden uit dezelfde Geest geboren zijn bepaalt onze omgang met onze medemensen. Dit besef geeft mijn leven met dat van anderen en met heel de schepping zin.
Naar mijn idee is dit besef de kern van de religie. Het is zinvol er mee bezig te zijn, privé én samen met anderen, elkaar inspirerend en voorthelpend op de levensweg. Zo kunnen wij ook de herinnering levend houden aan mensen die leefden in de Geest en ons met wijze woorden en goede daden zijn voorgegaan. Jezus van Nazareth was zo iemand, en velen voor en na hem. De huidige kerken dragen te zwaar de last van de geschiedenis vanaf hun begin: de last van mythen, verhalen, denkwijzen, leefregels, ge- en verboden, bindende uitspraken, machtsuitoefening door keizers, koningen en prelaten.
Het zijn juist deze dingen die de godsdienst in onze tijd impopulair gemaakt hebben. Voor de werkelijke beleving van de God-Geest in ons leven zijn zij een overbodige ballast waar wij ons van kunnen bevrijden. Dan komt er weer ruimte om met hart en ziel te geloven in mijn en jouw God die is.
*
Er leeft in de wereld een machtig geheim,
begrepen door hen die gelovigen zijn.
Voor hen wordt het wezen der schepping onthuld:
De Geest van de Heer heeft de aarde vervuld.
In de wereld rondom mij, in alles wat leeft
is de Geest die het zin en betekenis geeft.
Zij richt mijn gedachten, mijn woorden en daden.
Ik deel in Gods Geest. Ik noem dat genade.
Pieter Rijnja (1928)
september 2012